Het is een ontzettend mooie woensdag aan het begin van juni. Suzanne van Triest en ik verruilen vandaag het kantoor voor de schoolbanken. We hebben ons opgegeven voor een masterclass ‘The Gentle Art of Helping’ aan de Vrije Universiteit. Onder de bezielende leiding van Meindert Flikkema, Laura Grob en Sylvia van de Bunt gaan we – samen met een klein clubje anderen – een dag lang aan het werk. Vandaag leren we hoe we mensen echt kunnen helpen.
Behoorlijk egoïstisch
Andere mensen helpen. Dat klinkt hartstikke goed. Toch!? Wat kan daar nu verkeerd aan gaan? Nou… Best wat.
Volgens Meindert Flikkema zijn we dol op het helpen van anderen. Vaak levert het ons namelijk meer op dan dat het ons kost. In ons hoofd berekenen we hoeveel tijd, geld, mentale inspanning, psychologische stress en risico onze hulpvaardigheid kost. Als deze investering minder hoog is dan de verwachte voordelen en de mogelijke waarde die onze hulp ons oplevert, gaan we maar wat graag aan de slag.
Dat klinkt best een beetje egoïstisch en dat is het feitelijk ook. Anderen helpen kan voor ons namelijk een manier zijn om van een rottig gevoel af te komen (negative state relief). Het kan ook een investering in de toekomst zijn. Als we anderen vandaag helpen, verwachten we dat we daar in de toekomst mogelijk meer voor terug krijgen (reciprocal altruism). Als we anderen helpen, doen we dat dus eigenlijk vooral voor ons zelf.
Daar komt dan nog eens bij dat we het liefst mensen helpen met wie we ons verwant voelen. Dit fenomeen staat bekend als Hamilton’s rule, vernoemd naar de Engelse bioloog William Donald Hamilton. Hij stelt het volgende: Als jij en ik een genetisch profiel delen of de kans daarop is groot, dan heeft dit een positief effect op het voordeel dat ik krijg door jou te helpen. Daardoor zijn we dus automatisch meer genegen om familieleden en mensen die op ons lijken, te helpen. Simpelweg omdat hen helpen een groter voordeel voor onszelf betekent.
Lekker nuttig…
“Als we mensen helpen,” zegt Flikkema, “Dan komen we nog veel te vaak met twijfelachtige adviezen.” Eén van de dingen die dit veroorzaakt is – gek genoeg – succes. Succes werkt namelijk als een positive reinforcer. Als ik iemand anders een keer heb geholpen met een bepaalde oplossing en dat werkte, ga ik er bijna automatisch vanuit dat deze oplossing voor jou ook werkt. “Als je een hamer hebt…” Precies: “Dan zie je overal spijkers.”
Wat het extra lastig maakt, is de behoefte die wij hebben om competent gevonden te worden. Sterker nog: Het is één van de drie natuurlijke basisbehoeften die ten grondslag liggen aan de zelfbeschikkingstheorie. Deze theorie stelt dat we niet kunnen zonder a) genegenheid van anderen, b) controle over onze eigen levens en c) effectief kunnen omgaan met onze omgeving. Dit laatste zorgt ervoor dat we liever geen dingen doen die zich buiten onze eigen comfort zone bevinden.
We blijven dus het liefst zo dicht mogelijk bij ons zelf en komen met oplossingen die voor ons goed werken. Of we iemand anders daarmee echt helpen is maar zeer de vraag.
Hoe dan wel?
Maar goed, stel je voor dat we iemand echt willen helpen. Niet omdat zij toevallig een familielid is, niet omdat we een investering in onze eigen toekomst doen en ook niet omdat we daarmee een negatief gevoel bij onszelf willen wegpoetsen. Hoe doen we dat dan? En hoe zorgen we ervoor dat we buiten onze eigen comfort zone durven te gaan?
Volgens Flikkema gaat het er bij echt helpen om dat je “er als helper op uit bent, dat iemand anders de bloemen krijgt.” Dat klinkt bijna als het omgekeerde van egoïstisch. Als “iemand anders de bloemen krijgt” zorg je er als helper namelijk voor dat degene die jij helpt, zelf iets gaat kunnen of bereiken. Wat dat is, hangt af van wat iemand graag wil kunnen of bereiken. Ook hangt het af van wat iemand nog niet zelf kan of denkt niet zelf te kunnen.
Laat dat even rustig op je inwerken.
Gedaan? Laten we dan zeggen dat we het prima vinden dat “iemand anders de bloemen krijgt”. Als een goede personal trainer dagen wij iemand wel uit om steeds een rondje extra te rennen, zodat hij uiteindelijk zelf een halve marathon kan lopen. Maar, wacht even… Wil iemand wel echt een halve marathon lopen? Loopt hij niet liever een hele? En waarom wil hij dat eigenlijk? Wil hij afvallen? Zijn conditie verbeteren? Of zich bewijzen tegenover zijn vrienden? Wat zijn de vragen achter zijn vraag? En wat is eigenlijk het echte probleem?
Echte problemen
Nu wordt het interessant. Om iemand echt te kunnen helpen, hebben we ook het echte probleem nodig. Einstein zei ooit: “Als ik slechts een uur zou hebben om de wereld te redden, zou ik 55 minuten gebruiken om het probleem te definiëren en slechts 5 minuten om daar een oplossing voor te vinden.” Dit betekent dat – als je iemand echt wilt helpen – je ongeveer 92% van je tijd zou moeten besteden aan je analyse en slechts 8% aan de definitie van je oplossing.
Hoe anders lossen we normaal gesproken problemen op. We zijn per definitie lui. Dus generaliseren we, doen we allerlei aannames en komen we met goed bedoelde adviezen aanzetten. Ook zijn we gewend om ongelijkheid te creëren tussen onszelf en degene die we helpen. Dat doen we bijvoorbeeld al door te vragen: “Hoe kan ik je helpen?” Met de formulering van deze vraag is volgens Flikkema van alles mis. We insinueren hiermee namelijk (onbewust) dat iemand a) geholpen wil worden, b) weet op welke manier en c) dat wij de oplossing kunnen bieden.
Veel beter is het om je als helper bescheiden op te stellen en het probleem eerst goed te verkennen. Voormalig MIT Sloan professor Edgar Schein schreef precies over dit onderwerp het boekje Humble Inquiry, met als ondertitel ‘de zachtaardige kunst van vragen in plaats van vertellen.’ Volgens Schein is Humble Inquiry een verfijnde kunstvorm. Als je Humble Inquiry toepast, help je iemand om zijn gedachten en gevoelens te uiten door hem op zijn gemak te stellen. Dat doe je door vragen te stellen waarop je het antwoord zelf nog niet weet (i.e. door je comfort zone te verlaten). Zo bouw je een relatie met iemand op, op basis van nieuwsgierigheid en oprechte interesse in de ander. Een krachtige manier om iemand echt te helpen.
4 vormen van verkennen
Flikkema geeft aan dat er 4 vormen van inquiry, oftewel verkennen, zijn. Deze vier vormen hebben elk een ander doel. Met pure inquiry probeert de helper zichzelf een zo rijk mogelijk beeld van de situatie te verschaffen. Diagnostic inquiry is veel meer gericht op het achterhalen van oorzaken. “Waar wordt het probleem door veroorzaakt?” Bij confrontational inquiry confronteert de helper degene die geholpen wordt, met mogelijke oplossingen. Dit is ook het moment dat de helper zijn expertise kan laten doorschemeren. Tenslotte is process-oriented inquiry vooral gericht op het proces / de communicatie tussen de partijen.
Hoewel deze 4 vormen van verkennen niet noodzakelijkerwijs in een vaste volgorde plaats vinden, zie je ongetwijfeld dat je met pure inquiry zou moeten beginnen. Althans, als je het echte probleem wilt achterhalen en als je iemand echt wilt helpen. Best lastig. We komen namelijk maar wat graag met oplossingen. Tenminste, dat merk ik bij mezelf. Tijdens de masterclass had ik echt een aantal ‘Aha!’-momenten. Die ontstonden als ik net even iets beter luisterde en net even iets verder doorvroeg. Dat waren namelijk de momenten dat mensen zelf met de oplossing voor hun eigen probleem kwamen en daarmee dus zelf “de bloemen kregen”.
Klinkt dit interessant? Op 12 oktober a.s. is er weer een masterclass ‘The Gentle Art of Helping‘. Tot 1 oktober is het nog mogelijk om je aan te melden.
Uitgelichte afbeelding: Jochem Koole, licentie: CC BY